![]() Landgoederen
|
Omgeving - Bovenover en Onderlangs
Onderlangs, aan den voet van den Sandberg gelegen, is eene der schoonste wandelingen, welke de rijke natuur ons in de onmiddellijke omgeving der stad aanbiedt. In de laatste halve eeuw is zij weinig veranderd; alleen heeft er eene geleidelijke ophooging van den weg nabij den Haspel plaats gehad ten dienste van den stoomtram en heeft zij een flink stuk gronds aangewonnen binnen den in den Rijn gelegen strekdam.
Tevens is er een aardig terras gekomen boven de petroleumloodsen, vanwaar
men een schoon vergezicht kan genieten.
Het gedeelte van den Utrechtschen weg, dat van den kraton over den Sandberg heen naar den Haspel loopt, wordt als Bovenover aangeduid. Uit: Arnhem, omstreeks het midden der vorige eeuw: met geschiedkundige aanteekeningen ~ A Markus. (1838)
Op een kaart uit 1551 van het klooster Mariëndaal is ten oosten van het huis Hulkestein (dit huis is aan het eind van de 19de eeuw afgebroken) een galg te zien. De galg is zo geplaatst dat het vanaf de weg naar Utrecht en vanaf de Rijn goed te zien is voor passerende reizigers. Deze oudste galgenplaats van Arnhem stond ongeveer op de scheiding van Onderlangs en Bovenover/Utrechtseweg ('de Haspel’).
Op de kaart van Jacob van Deventeris deze ook goed te zien.
Over het gebruik van deze galg is maar weinig bekend. Waarschijnlijk is de galg slechts tot het einde van de 16e eeuw in gebruik geweest en is de functie overgenomen door de galgenberg ten noorden van de stad.
Onderlangs was in vroeger jaren amper te begaan. De stuwwal van de Veluwe kwam hier rechtstreeks uit op de Rijn en er was weinig ruimte tussen. Bij hoog water stond ook het smalle pad dat hier liep onder water. Over dit pad sjokten paarden die schepen tegen de Rijn optrokken. Maar omstreeks 1840 zou Arnhem op het spoornet worden aangesloten en Onderlangs werd verbreed.
De spoorlijn uit de richting Utrecht had hier immers moeten komen. Het station had dan, als in Amsterdam aan de waterkant gelegen.
Maar de minister van Oorlog zette zijn voet voor het plan. Werd Arnhem ooit frontstad, zoals eindelijk in 1944 zou gebeuren, dan moest de spoorverbinding niet midden in het schootsveld liggen. Het spoor ging dus bovenover. Daar danken we de spoordijk aan dwars door de stad.
Arnhem is nog zoo gelukkig, ruime en welbeplante openbare wandelplaatsen te bezitten. Het heeft zij u breede en fraaie cingels en Ouderlangs en het is te hopen, dat iet dat alles nog langen tijd zal behouden, niettegenstaande gedurig pogingen worden aangewend om daarvan gedeelten met gebouwen te bezetten.
Onderlangs vooral is — ik zou genegen zijn te zeggen — onmisbaar als kindertuin. Van even voorbij de haven tot den opweg naar boven, den Haspel, loopen breede dubbele lanen, in ’t midden van welke een rijweg aan den voet der bergen wier hellingen met heesters en opgaande boomen begroeid zijn. Talrijke paden kronkelen langs die hellingen opwaarts en tusschen de bergen zijn kleine valleitjes, waarin de kinderen veilig voor elk gevaar, beschut tegen noord- en oostenwinden, in de schaduw van hoog geboomte gelegenheid hebben zich ia de open lucht te vermaken en te versterken, terwijl tal van vogeltjes gerust hun nestjes bouwen en hun zangen zingen in de nabijgelegen tuinen. Zoo wij nog iets aan dat alles veranderd zouden wenshen, ’t zou zijn, dat er een kiosk geplaatst werd, waarin gelegenheid was, water en melk te koopen, en een paar gelegenheden om het verbruikte te deponeeren als ’t lastig werd, en dat van gemeentewege nu en dan het oude zand op de speelplaatsen werd opgeruimd en vervangen door nieuw heizand uit de Veluwe. Beide laatstgenoemde zaken zouden ongetwijfeld reinheid en gezondheid bevorderen. Door het plaatsen van een onbezoldigd veldwachter als verkooper in de melkkiosk, zou men daarbij misschien veel kunnen bijdragen tot verhindering, niet van misdaden of wanbedrijven, — daar is onze wakkere politie genoeg voor berekend, — maar voor het verhinderen van kleine onhebbelijkheden, die nu den wandelaar langs de slingerpaden maar al te zeer dwingen de blikken ter aarde te vestigen en tot groote omzichtigheid nopen in de keus van een plek, waar men een kind gerust in het zaad kan laten spelen. Men is op dit oogenblik bezig een tramweg ta leggen tusschen de lanen en de rivier. De tram zal aan de speelplaatsen der kinderen geen kwaad doen, want vier rijen hoornen (eiken en wilde kastanjes) en de straatweg scheiden heiden. Men heeft hier blijkbaar een voorliefde voor wilde kastanjes en iepen, waarom weet ik niet. Mij dunkt, in een land waarin de beuken een reusachtige grootte bereiken en de linde welig groeit, zou men die boomen als aangewezen achten. De iep heeft veel te lijden van de spintkever; de wilde kastanje heeft sierlijke bloemen, maar de vrucht geeft aan de straatjeugd aanleiding tot het werpen met steenen en stokken, terwijl de linde, een veel edeler boom, de lucht in den bloeitijd met heilzame geuren vervult. In Den Haag weet men hoe de openbare machten met onze inlandsche boomen omgaan. Ook hier is reden genoeg tot op- en aanmerkingen. De opweg aan den Haspel wordt nu verbreed ten behoeve van den tramweg: een verbetering die, naar ik meen, reeds vroeger had kunnen plaats hebben. Men had daartoe slechts een gedeelte van den vroegere Galgenberg behoeven af te granen. Nu wordt de weg verbeterd door afgraving van door de onderneming aan den rivierkant, aan den kant van Hulkestein, afgestanen hoogen grond. Niemand die thans het liefelijke Onderlangs bewandelt of de reeks prachtige gebouwen.
Bovenover ziet, zal zich gemakkelijk een denkbeeld kunnen vormen van den treurigen toestand, waarin dat alles nog in het begin dezer eeuw verkeerde en nog minder hoe het in de zestiende en vijftiende eeuw daar was. Bovenover (de Utrechtsche weg) heette vroeger: ”de straat daar hoven” en in 1450 voegde men er bij “daer de Melaten te woenen plegen”. De plaats waar toen het Leprozenhuis stond weet ik niet aan te wijzen, maar zeker niet ver van daar waar men nu, tegenover de Buiten sociëteit, het St. Elisabeth-Gasthuis ziet onder directie van Zusters Fransiskanerinnen. Zieken, onverschillig van welken godsdienst, worden daar opgenomen en liefderijk verpleegd. Een eind verder stond het gerecht op den Galgenberg. In het begin der 16e eeuw stichtte Hertog Karel een spijker of landhuis op zijn goed, dat hij hij dien Galgeuberg bezat. Hij gaf dat spijker den naam van Hulkestein, en vergrootte hst goed door 19 Maart 1533 met zijn barbier Herman Boegertt een ruil aan te gaan, waarbij de Hertog verkreeg een boomgaard met bouwhuis geheeten Loipenruberg bij de Klingelbeek op den Rijnstroom tot aan het door den Hertog gestichte spijker — alzoo het land waar zich thans de buitplaatsen Rustplaats en Klingelbeek bevinden — en eenige, stukken grond aan den overkant van den weg. Toen kon Hertog Karelvan Gelre uit een der vensters van Hulkestein mogelijk met genoegen zien naar de walgelijke bewijzen, dat hij krachtig regeerde. Zonderling was het zeker, dat hij in de nabijheid van galg en rad een lustverblijf stichtte; want, gelijk men weet, deden beiden niet slechts bij enkele gelegenheden dienst, maar waren voortdurend in gebruik, daar het op zware straffen verboden was, de lijken van gehangenen of geraderden weg te nemen en te begraven. Zij bleven daar ten prooi van raven en ander op krengen azend gedierte, tot de geraamten uiteen en ter aarde vielen. Hertog Karel moest, liefst met zijn maarschalk Maarten Van Rossum en met Hendrik De Groeff, erfvoogd van Ereketens, laudrentmeester van Gelderland, alle drie in hun tijd liefhebbers van bouwen, thans eens een kijkje kunnen nemen in de buurt van Hulkestein. De bezitting, door den hertog bijeengebracht, is weder verdeeld. Voor het oude Hulkenstein is een later in de plaats gekomen. Villa’s en straten worden thans gebouwd en aangelegd op den vroeger met hout bezetten grond of door de akkers. Galg en rad zijn verdwenen. [Bron: Delpher - https://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB19:003590089:mpeg21:p00005]
|