![]() Landgoederen |
Omgeving - Mariëndaal, Klooster
Mariëndaal, ten Westen aan den Brink grenzende, was eertijds een klooster, ook Mariënborn of Fontijne-klooster genaamd door Winand van Arnhem in 1392 gesticht. Deze had van den hertog van Gulick en den bisschop van Utrecht verlof gekregen, zijne bezitting in een klooster te veranderen naar het voorbeeld van het beroemde klooster te Windesheim bij Zwolle, aldaar door de leerlingen van Geert Groote, den stichter van het Fraterhuis te Deventer, volgens de Augustijner orde der
Reguliere kanunniken gesticht.
Arent van Gruythuijzen bood hem daarbij de behulpzame hand en de geestelijken van der Gronde en Breukerink kwamen uit Windesheim over, om voor de inrichting van het klooster te zorgen. De bouwmeesters waren Hendrik Wildo uit 's-Hertogenbosch en Hendrik Wilsen uit Kampen. De eerste rector was Johannes van Kempen, de broeder van den beroemden Thomas à Kempis. Deze groote geleerde, te Kempen bij Crefeld geboren, heette eigenlijk Thomas Hamerken. Het klooster maakte een geheel uit met het klooster te Windesheim en werd "de oudste dochtervan Windesheim" genoemd. De kloosterlingen waren zeer werkzaam, gastvrij en liefdadig; hunne kleeding bestond uit een wit overkleed met zwarte regenkap. Na de hervorming werden de kloostergebouwen in 1587 afgebroken en de steenen grootendeel's gebruikt om de vestingwerken van Arnhem te herstellen. Door aankoop kwam het landgoed in 1820 in handen van den burgemeester van Arnhem, Mr. J. van Eek, die het op de grondslagen van het voormalige klooster gestichte landhuis aanmerkelijk liet vergrooten. Uit: Arnhem, omstreeks het midden der vorige eeuw: met geschiedkundige aanteekeningen ~ A Markus. (1838).
De bewoners van het klooster hielden zich vooral bezig met landbouw en wetenschap en het klooster had een eigen kerkhof. Waarschijnlijk bevond het kerkhof zich even ten westen van het huidige hoofdhuis. Vermoedelijk zijn hier bij graafwerkzaamheden vóór 1972 een aantal menselijke botten gevonden.
Er is een kaart (zie afbeelding) uit circa 1551 waarop te zien is dat dichtbij het klooster waarschijnlijk een boomgaard heeft gestaan met een omheining er omheen. De weg die door het terrein loopt ligt waarschijnlijk op de plaats van de huidige Middellaan. Percelen met landbouwgewassen liggen daar haaks op.
Het klooster moet hebben gestaan ten noordoosten van het huidige hoofdhuis op de huidige kloosterweide. Aangrenzende gebieden zoals delen van het huidige Hoog Erf, Warnsborn, Lichtenbeek en de landerijen in de uiterwaarden bij Oosterbeek behoorden bij het klooster.In het dal bij het klooster werd een spreng gegraven. Deze beek kreeg de naam Slijpbeek of Klingelbeek. Er stonden drie watermolens langs de beek die in het bezit waren van het klooster. Stroomafwaarts bezien waren dit een slijpmolen, een papiermolen en een korenmolen. De korenmolen was molen De Hes in het buurtschap Clingelbeek. De zuidelijke vijver op het landgoed is een restant van de molenvijver van de slijpmolen. Alleen deze molen heeft gestaan binnen het terrein van het huidige Mariëndaal op de plaats waar nu de waterval is. Later is deze molen verbouwd tot papiermolen en in 1840 is de molen gesloopt. Tegenwoordig is alleen nog maar een deel van de moestuinmuren en haken waaraan latwerk voor het leifruit was bevestigd overgebleven. Ook de oranjerie (zonder balustrade en vazen) is bewaard gebleven. De kassen zijn echter afgebroken. Het terrein voor de oranjerie is afgegraven ten behoeve van de uitbouw van het laboratorium. De moestuin is niet meer te herkennen. Aan de westzijde van de moestuinmuur stond een droogloods voor hout. Rond 1980 is deze loods afgebrand. [Uit: Mariëndaal als parel aan de ketting, een cultuurhistorische analyse en herstelplan voor landgoed Mariëndaal te Arnhem, in opdracht van Stichting het Geldersch Landschap]
Mariëndaal is in 1392 gesticht in de nabijheid van bronnen ten westen van de stad Arnhem. De grond was ter beschikking gesteld door een rijke Arnhemmer, Wijnant van Arnhem. De naam van het klooster is afgeleid van de ligging bij de bronnen, Domus Fontis Beatae Mariae, 'Het huis bij de bron van de Heilige Maria'. Dat werd in het dagelijks gebruik Fonteijne-klooster, later Mariënborn (born = bron). Het klooster was een dochterklooster van het beroemde klooster van Windesheim. De eerste rector was Johannes van Kempen, de broer van Thomas a Kempis. De eerste prior was Arnold van Calcar.
De kloosterlingen legden zich toe op het verluchten van boeken. Een voorbeeld is het Getijdenboek van Maria van Gelre (1380 - na 1427). Verder voorzagen ze in hun levensbehoefte door de opbrengsten van goederen en landerijen die het klooster in bezit verkreeg. De kloosterbroeders stonden bekend om hun gastvrijheid en liefdadigheid, maar ook om hun misstappen. In 1520 zou er een broeder een moord hebben gepleegd. In een brief uit 1547 doet de prior een verzoek aan het Hof van Gelre en Zutphen om broeder Matthias van Suchtelen te verwijderen omdat hij de kuisheidsgelofte had geschonden.
In de vijftiende eeuw had Mariëndaal twee korenmolens, een volmolen en een slijpmolen en vanaf de achttiende eeuw twee papiermolens. De slijpmolen werd ook vervangen voor een papiermolen. De korenmolens verdwenen in de negentiende eeuw, de oliemolen en de volmolen waren al eerder verdwenen.
Als gevolg van de Reformatie werden bij plakkaat van 31 mei 1580 en aanvullend landsdagbesluit van 29 november 1581, alle bezittingen van rooms-katholieke instellingen onttrokken aan hun bestemming. De opbrengsten werden voortaan gebruikt voor de instandhouding van de Gereformeerde kerk en het onderwijs. Ook Mariënborn werd geconfisqueerd en onder beheer van de Staten van Kwartier van Veluwe gebracht. Hiermee was het klooster opgeheven. Rond 1587 werden de gebouwen gesloopt. De landgoederen bleven tot 1640 onder toezicht van de Staten. Sinds 1640 werden ze verkocht aan particulieren, zoals aan de Arnhemse burgemeester Everhard Everwijn.
|